Kies pagina               

H6 – Film: eigen oefeningen

  1. Een massa van 1.32 g HgO wordt door thermolyse omgezet in kwik en dizuurstof.

    Bereken:

                -de massa kwik die hierbij ontstaat

                -het volume dizuurstof dat vrijkomt (bij normale omstandigheden

  2. Men brengt 2.43 g magnesium in 0.250 liter van een 1.00 mol/l HCl oplossing. De optredende reactie kan als volgt worden weergegeven:

                Mg + 2 HCl  –>  MgCl2  +  H2

    -Welk volume H2-gas (n.o.) wordt tijdens de reactie gevormd?

    -Wat is de concentratie van de MgCl2-oplossing aan het einde van de reactie?

    -Ga na of er een overmaat is van één van beide reagentia.

    1. Welke massa ijzer kan hier maximaal worden gevormd?Bereken de procentuele opbrengst.

      Welk reagens en welke stofhoeveelheid ervan is er in overmaat?

       

  3. Ijzer kan worden verkregen door het erts hematiet Fe2O3 te verhitten met cokes. Bij de vulling van een hoogoven stelt men vast dat er 2000 kg erts en 300 kg cokes voorhanden zijn.
    1. Welke massa ijzer kan hier maximaal worden gevormd?
    2. Welke massa ijzer ontstaat er na een extra toevoeging van 700 kg van het reagens dat onvoldoende aanwezig was en als het rendement van de reactie 89% bedraagt?

    .

  4. Een mengsel van 100.0 g N2 en 24.0 g H2 reageert bij hoge druk en temperatuur tot 28.5 g ammoniakgas (NH3).

    Bereken de procentuele opbrengst.

    Welk reagens en welke stofhoeveelheid ervan is er in overmaat?

     

  5. Voor de neutralisatie van 2.50 g van een fosforzuuroplossing heeft men exact 25.0 ml 0.500 mol/l NaOH oplossing nodig.

    De reactievergelijking is:

                H3PO4  +  2  NaOH  –>  Na2HPO4  +  2  H2O

    Bereken het massaprocent van de zuuroplossing.

    Bereken de molaire concentratie van de H3PO4 oplossing indien de dichtheid hiervan 1.25 g/ml bedraagt.

  6. Door een wasfles die 250 g van een 40.0% KOH oplossing bevat, wordt bij 21°C en 1010 102 Pa, 12.5 liter van een gasmengsel geleid dat voor 60% uit CO2 bestaat.

    Het CO2  gas reageert volledig met het KOH volgens de reactie:

                2 KOH  +  CO2   –>  K2CO3  + H2O

     

    1. Wat is het massaprocent van de KOH oplossing na de reactie?
    2. Welk volume van het gasmengsel kan, bij dezelfde omstandigheden, nog verder CO2-vrij worden gemaakt?
  7. Gegeven: 250 ml 1.60 mol/l Na2CO3 oplossing met een dichtheid van 1.144 g/ml
    1. Wat is het massaprocent van de oplossing?
    2. Welk volume water werd gebruikt om deze oplossing te bereiden?
    3. Hoeveel H2SO4 kan ermee reageren? Bereken het volume van een 10% H2SO4 oplossing (dichtheid 1.068 g/ml) dat hiervoor gebruikt kan worden.
  8. Men laat magnesium (Mg) reageren met waterstofchloride (HCl). Er ontstaat daarbij magnesiumdichloride (MgCl2) en diwaterstof (H2). Schrijf de reactievergelijking.
    Men laat 36 g Mg wegreageren.  Hoeveel mol waterstofgas wordt er dan gevormd?
  9. Hoeveel mol magnesiumoxide (MgO) worden er gevormd als men 3 mol magnesium (Mg) laat reageren met voldoende dizuurstof (O2)?
  10. Water ontbindt (onder invloed van een elektrische stroom) in diwaterstof (H2) en dizuurstof. Hoeveel gram dizuurstof (O2) ontstaat er bij de ontbinding van 3 g water (H2O)?
  11. Bij de zogenaamde thermietreactie wordt vast Fe2O3 via een reactie met aluminium omgezet tot Al2O3 en ijzer. Veronderstel dat  je beschikt over 25,0 g aluminium en 85,0 g di-ijzertrioxide.  Hoeveel gram ijzer kan je maximaal bekomen in deze omstandigheden?
  12. PCl3 reageert met water en vormt daarbij waterstoffosfiet (H3PO3) en HCl. Hoeveel waterstoffosfiet kan er maximaal gevormd worden als je vertrekt van 13,5 g water?
  13. Bij de verbranding van 1,8 g koolstof ontstaat een mengsel van 2,8 g koolstofmono-oxide en 2,2 g Er is geen koolstof over. Hoeveel mol dizuurstof heeft bij deze verbranding gereageerd met koolstof?
  14. Een hoeveelheid calciumcarbonaat wordt verhit. Daarbij treedt een reactie op waarvan hieronder de reactievergelijking gegeven is:      CaCO3  –>  CaO  + CO2

    Er ontstaat 0,66 g CO2.  Bereken hoeveel mol calciumcarbonaat er ontleed is.

15. Hendrik wil weten hoeveel gram calciumcarbonaat (CaCO3) in een tube tandpasta van 80,0 g Hij laat daarom 10,0 g tandpasta reageren met een overmaat verdund zwavelzuur.  De volgende reactie treedt op:        CaCO3  +  2 H+ –>à  Ca2+  +  CO2  +  H2O

Bij deze reactie ontstaat 0,720 g koolstofdioxide.  Bereken hoeveel gram calciumcarbonaat in die tube tandpasta voorkomt.

16. Wim verhit een blokje koper. Na enige tijd is het blokje bedekt met een laagje koperoxide.   Voor het verhitten had het blokje koper een massa van 74,20 g.  Het blokje met het laagje koperoxide erop heeft een massa van 75,40 g.  Bereken hoeveel gram koper gereageerd heeft met dizuurstof.

17. Als je kaliumoxide in water.doet, ontstaat er kaliloog (kaliumhydroxide-oplossing).    Hoeveel gram kaliumoxide moet je in 1,0 liter water doen om 0,25 molair kaliloog te    maken.

18.Calcium reageert met water onder vorming van kalkwater en waterstofgas. Hoeveel liter   waterstofgas zal ontstaan als je 500 mg calcium-stukjes in ruim voldoende water doet?(t = 18°C)

19. Hoeveel liter zwaveldioxide-gas kan ontstaan als 3,2 gram zwavel verbrandt ? (t=18°C)

20. Als je vast tin(ll)oxide met zwavelzuur-oplossing mengt, ontstaat er een oplossing van tin(ll)sulfaat. Hoeveel ml zwavelzuuroplossing 0,10 mol/l heb je tenminste nodig om 12 gram tin(ll)oxide te laten reageren?

21. Kristalsoda reageert met zoutzuur, daarbij ontstaat koolstofdioxide. Hoeveel liter  koolstofdioxide kan ontstaan als een overmaat zoutzuur met 15,0 gram kristalsoda (dus  met kristalwater) reageert ? (n.o)

22. Waterstofperoxide kan ontleden (met bruinsteen-katalysator) in water en zuurstof. Als je  20 gram waterstofperoxide-oplossing (3 massa% waterstofperoxide) laat ontleden, hoeveel liter zuurstof ontstaat dan (t=0°C)?

23. De vaste brandstofraketten van een spaceshuttle werken op een mengsel van  ammoniumperchloraat ( NH4CIO4) en aluminiumpoeder. Bij de reactie ontstaan stikstofgas, waterdamp, aluminiumchloride en wolken aluminiumoxide. Bereken hoeveel    kilogram ammoniumperchloraat er nodig is om 1,0 kilo aluminium te laten reageren.

24. De motor van de spaceshuttle zelf werkt op vloeibare waterstof en vloeibare zuurstof. Hoeveel liter waterdamp kan ontstaan bij een temperatuur van 2300°C (en gewone druk)      uit 1,0 kg vloeibare waterstof en de bijbehorende hoeveelheid zuurstof.

25. Natriumthiosulfaat-oplossing (Na2S2O3) reageert met zoutzuur, er ontstaan zwavel, zwaveldioxide, water en keukenzout. Hoeveel mgram zwavel ontstaat als 20 ml 0,10 molair natriumthiosulfaat reageert met voldoende zoutzuur

26. Magnesium met zwavelzuur-oplossing. Hoeveel gram magnesium kan reageren met 25 ml     zwavelzuur 1,25 molair

27. Bij het koken van hard water (een oplossing van calciumwaterstofcarbonaat) kan  calciumcarbonaat ontstaan. Hoeveel gram calciumcarbonaat kan ontstaan bij verhitten van 10 liter water die 50 mgram calciumwaterstofcarbonaat per liter bevat?

28. Bij de thermolyse van zilveroxide ontstaat zilver. Hoeveel mgram zilver ontstaat bij  thermolyse van 27,5 mgram zilveroxide ?

29. Hoeveel gram water ontstaat bij verbranding van 2,50 gram butaan-1-ol ?

30. Een keukenzoutoplossing heeft een dichtheid van 1.016 kg/l. 6.4 g ervan worden  drooggedampt. Er blijft 1.60 g NaCl over.

      Bereken de onderstaande grootheden:

  1. massa% NaCl
  2. ppm NaCl
  3. massa H2O
  4. massaprocent water
  5. totaal volume
  6. massaconcentratie NaCl
  7. Hoeveelheid NaCl
  8. Concentratie NaCl

31. Hoeveel glazen bier (0.25 l; V% (alcohol) = 5.0%) mag men maximaal verbruiken om een    alcoholgehalte van 0.5 pro mille niet te overschrijden? Stel dat voor een persoon van 80 kg    het volume bloed in zijn lichaam 5.0 l bedraagt en de hoeveelheid lichaamsvloeistof 56 l.

32. Welk volume water moet men bij 2000 ml HCl-oplossing (c = 0.250 mol/l) voegen om een HCl-oplossing met een concentratie van 0.110 mol/l te verkrijgen?

33. Een wasfles bevat 250 g H2SO4-oplossing (m% = 96.0). Na langdurig door leiden van     vochtige lucht is het massaprocent geslonken tot 75.0%. Welke massa water is er  geabsorbeerd?

34. Men laat 5.60 g zilver volgens onderstaande reactievergelijking reageren met een 6.50 mol/l HNO3-oplossing.

Reactievergelijking:

            3 Ag + 4 HNO3 à 3 AgNO3 + NO + 2 H2O

Welk volume zuuroplossing is hiervoor nodig?

Welke massa AgNO3 kan men alzo verkrijgen?

Welk volume NO (p = 1010 hPa, t = 32°C) wordt hierbij vrijgemaakt?

35. Chloorgas kan bereid worden door reactie van zoutzuur met bruinsteen:

            4 HCl + MnO2 –>  MnCl2  +  Cl2  +  2 H2O

Hoeveel liter chloorgas kan men op die manier onder n.o. bereiden uit 500 g bruinsteen dat slechts 92,2% mangaandioxide bevat?Hoeveel liter water kan men onder n.o. met dat chloorgas verzadigen? (in 1 l water van 0°C lost 14,6 g dichloor op onder normale druk).

36. In water wordt 16,0 g onzuiver koperdichloride opgelost. Door totale elektrolyse verkrijgt  men daaruit 0,345 g koper. Bereken het percentage koperdichloride in het oorspronkelijk   mengsel, veronderstellend dat de onzuiverheden geen koper bevatten.

37. Hoeveel ml geconcentreerd zoutzuur (dichtheid is 1,19 g/ml; 38,0 massaprocent waterstofchloride ) moet je afmeten om 15,0 l van een 0,0200 mol/l waterstofchloride-oplossing te maken?

38. Onder een elektronenmicroscoop blijkt een plantenvirus te bestaan uit cilindervormige deeltjes met een diameter van 150 10-10 m en een lengte van 300 10-9 m. De dichtheid van  het virus is 1,25 g/cm³. Hoe groot is de molecuulmassa van het virus?

39. Een laborante maakt 4,36 l ammoniakgas (n.o.) door reactie van 12,4 g   ammoniumchloride met een overmaat natriumhydroxide. Bereken het rendement van de reactie

40. Hoeveel gram zink moet reageren met een overmaat verdund zwavelzuur om onder n.o.      500 ml waterstofgas te verkrijgen?

41. Hoeveel liter zuurstofgas kan onder n.o. door elektrolyse vrijkomen uit 100 ml water?

42. Je hebt 3,00 l nodig van een oplossing die 1 massa% H2SO4 bevat. Hoe bereid je dat  uitgaande van geconcentreerd H2SO4 (18.0 mol/l)?

43. Hoeveel kg NaCl is er aanwezig in 2,50 kg van een mengsel van NaCl-KCl met 16,2 massa% NaCl?

44. Welk volume 0,120 mol/l H2SO4 moet aan 500 ml 0,0900 mol/l H2SO4 toegevoegd worden om  een oplossing van 0,100 mol/l H2SO4 te verkrijgen?

45. Hoe bereid je 200 ml 5 mol/l H2SO4 met behulp van 18 mol/l H2SO4?

46. Hoeveel gram NaCl verkrijg je door indampen van 600 ml van een 0,500 mol/l oplossing?

47. Hoeveel gram salpeterzuur bevat 20 g van een 15,7 mol/l salpeterzuuroplossing als de    dichtheid = 1,42 kg/dm³?

48. Wat is het massaprocent van een verzadigde oplossing van CuSO4 (oplosbaarheid in de heersende omstandigheden is 20,7 g per 100 ml water)

49. Hoe ga je te werk om 500 ml 5,00 10-3 mol/l K2SO4 te bereiden? Welke concentratie hebben de ionen in die oplossing?

50. Gehydrateerde natriumthiosulfaatkristallen (Na2S2O3.xH2O) bevatten 36,3% water.    Bepaal het aantal watermoleculen per formule-eenheid.

51. Een oxide van stikstof bevat 30.4% stikstof. Bepaal de verhoudingsformule

52. Hoeveel ml 0,12 mol/l HCl-oplossing is nodig voor de neutralisatie van 0,044 g KOH? 

53. Men voegt 15,20 ml NaOH 0,200 mol/l bij 17,40 ml H Cl 0,190 mol/l. Reageert die     oplossing neutraal, zuur of basisch? Verklaar je antwoord.

54. Hoeveel ml van een 0,105 mol/l HCl-oplossing is er nodig voor de neutralisatie van 20,00  ml NaOH 0,095 mol/l?

55. 25,00 ml 0,050 mol/l HCl-oplossing wordt geneutraliseerd met 42,40 ml Ca(OH)2–    oplossing. Bereken de concentratie van de calciumdihydroxide-oplossing in molaire    concentratie en in g/l.

56. Men behandelt een aluminiumplaatje met 50,0 mL van een warme en geconcentreerde  H2SO4-oplossing (dichtheid = 1,65 g/mL ; 73,8 massa-%). Hoeveel liter SO2(gas) wordt gevormd, gemeten bij 25,0 °C en 1005 mbar?    

  2 Al(vast) + 6 H2SO4(aq.) –> Al2(SO4)3(aq.) + 3 SO2(gas)+ 6 H2O

57. Een stuk onzuiver zink van 50,0 g reageert met 129,0 cm3 zoutzuur (HCl-oplossing)      (dichtheid = 1,18 g/ cm3 ; 35,0 massa-%). Bereken het % zuiver zink in het stuk.   

58. Hoeveel massa-% CaCO3 bevat een stukje marmer als bij 25,0 °C en 1,013 atm 900,0 mL  CO2(gas) ontstaan door inwerken van een overmaat HCl op 5,0 g van dit marmer?

59.Welke zal de concentratie (mol/L) zijn van een azijnzuuroplossing, die we verkrijgen als  80,0 mL 3,5 mol/L azijnzuuroplossing gemengd wordt met 50,0 mL 2,5 mol/L azijnzuuroplossing?

60. Hoe ga je te werk om 200 mL te bereiden van 2,5.10-2 mol/L Na2S2O3.5 H2O-    oplossing?

61. Een gasmengsel bestaande uit 40,0 g O2 en 40,0 g He heeft een totale druk van 0,9 atm. Bereken de partieeldruk van het zuurstofgas.

62. Op een fles mineraalwater staat voor de concentratie aan Ca2+-ionen: 202 mg/l. Reken dit om naar mol/l.

63. Hoeveel gram (NH4)3PO4 moet je afwegen om 0,2 mol te hebben?

 

Zoektermen

Een UCLL project

logo lerarenopleidinglogo UCLLlogo Vakdidactieklogo Art of Teaching

Partners

logo covalent

translate »