Kies pagina               

H10 – Film: eigen oefeningen

  1. Neerslagreacties voorstellen
    1. Schrijf de globale deeltjesreactie, de essentiële deeltjesreactie en de reactievergelijking (stoffenvergelijking) van:

                calciumhydroxide + triwaterstoffosfaat

     

    Oplosbaarheidsproduct en oplosbaarheid

    1. Bereken het oplosbaarheidsproduct van Ag2CrO4 als de oplosbaarheid 0,0250 g/l is.
    2. Bereken het oplosbaarheidsproduct van Ag3PO4 als de oplosbaarheid 1,78 10-2 g/l is.
    3. Bereken hoeveel de [Cl] moet zijn om een neerslag van AgCl te verkrijgen als  [Ag+] = 4,00 10-8 mol/l is en Ks = 2,00 10-10
    4. Bereken de oplosbaarheid in g/l van Zn3(PO4)2 als Ks= 1,00 10-32.
    5. Men voegt 750 ml 4.00 10-3 mol/l Ce(NO3)3 bij 300 ml 2.00 10-2 mol/l KIO3. Zal er Ce(IO3)3 Ks = 1.9 10-10 in het mengsel neerslaan? Verklaar
    6. Bereken voor elk paar zouten welk zout het minst oplosbaar is: Ag2CO3 (Ks= 8.1 10-12) of Mn(OH)2 met Ks = 2 10-13
    7. Bereken voor elk paar zouten welk zout het minst oplosbaar is:  Ca3(PO4)2 Ks= 1.3 10-32 of FePO4 met Ks: 1.0 10-22
    8. 1000 ml van een oplossing bevat 0.10 mol Cl en 0.10 mol CrO42-. Aan die oplossing wordt geleidelijk aan vast AgNO3 waarvan het volume verwaarloosd mag worden, al roerend toegevoegd. Ks AgCl: 1.7 10-10  en Ks (Ag2CrO4) = 1.9 10-12
        1. welk zilverzout slaat het eerst neer?
        2. hoe groot is de chloride-ionenconcentratie wanneer het Ag2CrO4 begint neer te slaan?
        3. Hoeveel gram CrO42- ionen blijft er over als de oplossing 10.8 g Ag1+ ionen bevat?
    9. Bereken de oplosbaarheid in water, uitgedrukt in mol/L en in g/L, van volgende zouten:  Ca(OH)2
    10. Bereken de oplosbaarheid in water, uitgedrukt in mol/L en in g/L, van volgende zouten:  Ag2CrO4
    11. Bereken de oplosbaarheid in water, uitgedrukt in mol/L en in g/L, van volgende zouten: Al(OH)3
    12. Van welk zout is de oplosbaarheid in water (uitgedrukt in mol/L) het grootst?  BaSO4 of BaCO3
    13. Van welk zout is de oplosbaarheid in water (uitgedrukt in mol/L) het grootst? Ag2SOof MgCO3
    14. Ontstaat er een neerslag bij samenvoegen van: 200 mL AgNO3  1,2.104 mol/L en 300 mL KCl 2,4.10-3 mol/L ?
    15. Ontstaat er een neerslag bij samenvoegen van: 1 L Ba(NO3)2 10-2 mol/L  en  20 mg Na2SO4 ?
    16. Ontstaat er een neerslag bij samenvoegen van: 1 L HCl 10-2 mol/L  en  100 mL AgNO3 10-3 mol/L ?
    17. Bereken het oplosbaarheidsproduct van volgende zouten: BaSO4 S=9,5.10-6 mol/L
    18. Bereken het oplosbaarheidsproduct van volgende zouten:  PbBr2 S=4,257 g/L
    19. Bereken het oplosbaarheidsproduct van volgende zouten: Fe(OH)3 S=4,49.10-10 mol/L
    20. Bereken de oplosbaarheid van AgCl in een Cl-oplossing met concentratie 3 mol/L.
    21. Bereken de oplosbaarheid van Mg(OH)2 in een buffer met pH = 10.
    22. Bismutsulfide Bi2S3 heeft bij 25°C een oplosbaarheid van 1.0 10-15 mol/l. Bereken het oplosbaarheidsproduct van dat zout.
    23. Koper(II)jodaat heeft bij 25°C een oplosbaarheidsproduct van, 1.4 10-7. Bereken de oplosbaarheid van dat zout.

     

     

Zoektermen

Een UCLL project

logo lerarenopleidinglogo UCLLlogo Vakdidactieklogo Art of Teaching

Partners

logo covalent

translate »