Kies pagina               
  1. Een HNO3-oplossing reageert met 0,100 mol van een metaal waarvan het symbool voorgesteld wordt door M. Na de reactie blijft er 0,040 mol van het metaal M over en is er 0,030 mol van een oxide van stikstof gevormd.Wat kan de reactievergelijking zijn?

2. Welke waarden moeten worden toegekend aan x en y in de onderstaande reactievergelijking die voor de rest volledig correct is?

2 CxH6 (g) + 7 O2 (g)    –>    y CO2 (g) + 6 H2O (g)

3. Wat is de waarde van de ontbrekende coëfficiënten b en c in onderstaande halfreactie?

 a ClO4 + b H+ + c e-   –>    1 Cl + d H2O

4. Welke deeltjes X en Y kunnen gevormd worden in een reactie voorgesteld door volgende vergelijking:

.. SO2-      + .. Sn2+      + .. H+     –>     .. X    + .. Y    + .. H2 O ?

5. Gegeven is volgende niet-uitgebalanceerde reactievergelijking waarin X de formule van een verbinding voorstelt:
… CS2 + … X + … KOH → … K2SO4 + … K2CO3 + … KCl + … H2O
De hoeveelheden (in mol) van de betrokken stoffen bij het begin en op het einde van de reactie worden in tabelvorm weergegeven.

Wat is de formule voorgesteld door X?

6. Bij de volledige verbranding van een koolwaterstof ontstaan uitsluitend koolstofdioxide en water.  Schrijf de reactievergelijking met zo klein mogelijke gehele coëfficiënten voor de volledige verbranding van hexaan. Hoeveel bedraagt de som van alle coëfficiënten? 

 

Zoektermen

Een UCLL project

logo lerarenopleidinglogo UCLLlogo Vakdidactieklogo Art of Teaching

Partners

logo covalent

translate »